Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Al de arbeid des mensen [20]is voor zijn mond; en [21]nochtans wordt de begeerlijkheid niet vervuld. 20. Dat is, daartoe en daarom, opdat de mond te eten hebbe. 21. De zin is: Ofschoon de mens voor zijn mond genoeg heeft ter nooddruft, zo is hij evenwel nimmermeer terdeeg verzadigd, hij tracht altijd naar meer.